zondag 19 augustus 2007

Vechten of vluchten

Woensdag was mijn eerste trainingsdag bij Stichting Valk in Leiden, die gespecialiseerd is in de behandeling van vliegangst. Ze doen daar niets anders dan mensen klaarstomen om voortaan zonder zweethanden de lucht in te durven. ’s Ochtends had een pilote van de KLM ons in lekenvergelijkingen alles uitgelegd over de techniek van het vliegen. ‘Een vliegtuig is net zoiets als een vis in een vissenkom. Overal om die vis heen is water.’ De middag had in het teken gestaan van wat dat nou eigenlijk is, angst. Je demonen tegemoet treden, ze zeker niet vermijden. En vooral rustig doorademen. Dat was de boodschap die mijn medecursisten en ik keer op keer te horen hadden gekregen. Morgen zouden we echt gaan vliegen, maar waar naartoe werd nog geheim gehouden, om te voorkomen dat we voor die specifieke bestemming alvast allerlei rampscenario’s gingen bedenken. De gedachte aan de komende vuurdoop veroorzaakte bij mij na vandaag weliswaar geen buikpijn meer, maar een lichte spanning voelde ik nog wel.
Een hele dag therapeutisch bezig zijn met het te lijf gaan van je angsten maakt ontzettend moe. Dat was ik dan ook, toen ik na terugkomst op het Amsterdamse Centraal Station de metro nam. Op het perron was het flink druk, met opvallend veel rood-wit. Zeker een voetbalwedstrijd in de Arena. Ik stapte in lijn 53, die op het punt stond om weg te rijden. Binnen stond een groepje naar zweet ruikende Ajax-supporters ingespannen op de kaart met metrolijnen te turen. Ze hadden net ontdekt dat de 53 niet langs de Arena rijdt, maar nu bleven ze toch maar staan. Dan maar overstappen op Spaklerweg, zei er een, een dikke blonde jongen in een rolstoel. Nog net op tijd sprongen een paar jongens van een jaar of achttien onze wagon binnen, Franse toeristen met grote bruine ogen en lange haren.
Zodra we een paar minuten later stilstonden op de halte Weesperplein, zag ik dat er iets niet in de haak was. Het perron stond volgepakt met mensen. Of liever, mannen. Kerels met grimmige koppen, in twee groepen die elkaar van een afstandje uitdaagden. Wel veertig aan elke kant. Ik zag hun handen wapperen, wenken. Kom maar op, kom dan. Je rook haast het testosteron. Het duurde niet meer dan seconden voor de uitnodiging wederzijds werd aangenomen. Ze stormden in volle vaart op elkaar af en begonnen in het wilde weg op elkaar in te beuken.
Het gevecht was nog maar amper losgebarsten, of de metrodeuren gingen open en zeker de helft van de vechtende kerels viel onze wagon binnen. Iemand begon met een ijzeren staaf de ruiten eruit te slaan. Woest geschreeuw, geluid van versplinterend glas. Paniek onder de passagiers, die zich in de hoeken drukten of op de grond doken tussen de banken, terwijl in het gangpad de voetbaloorlog woedde. Ik stond in een hoekje naast een deur aan de spoorkant, verscholen achter de Franse jongens, alle drie een kop groter dan ik. Ze stonden als een doodsbang muurtje om me heen, tegen me aan gedrukt. Ik voelde een been hevig trillen tegen het mijne.
Wham, daar ging weer een ruit, stukjes glas vlogen ons om de oren. Een grote, kale kerel trok aan de noodrem, beukte met zijn vuist een andere kaalkop midden in het gezicht en gaf hem een doodstrap na met zijn legerkistje. Bierflesjes werden dwars door de wagon gesmeten. Opeens gingen de deuren dicht en zette de metro zich in beweging. Er werd nog wat met getatoeĆ«erde armen door de kapotte ruiten heen en weer gemaaid, maar toen we eindelijk de metrotunnel in reden bleek een flink deel van de hooligans op het perron te zijn achtergebleven. Een stuk of twintig waren er nog over in onze wagon en hun fanatisme werd er niet minder op. Een man bij wie het bloed in straaltjes over zijn gezicht liep, kwam gevaarlijk dicht onze kant uit. Iemand - een passagier? - waagde het zich te verweren toen hij een duw kreeg en de bebloede man roste hem voor onze verbijsterde neuzen in elkaar. Ik maakte me nog kleiner, hopend op onzichtbaarheid. De Franse jongen die zo had staan trillen begon nu zachtjes te jammeren. Ik zei ‘rustig maar, rustig maar’ en aaide hem over zijn schouder, maar hij leek het niet te merken. Met grote angstogen staarde hij om zich heen. De Ajax-supporters die tegelijk met mij waren ingestapt probeerden hun vriend in zijn rolstoel te beschermen toen er aan hun kant klappen vielen. De vrouw met het kindje op schoot die in de andere hoek had gezeten zag ik niet meer. Wanneer zou dit ophouden? Waarom kwam er geen politie, bewaking?
Het is maar een paar minuten tussen de haltes Weesperplein en Wibautstraat, waar ik eruit moet. Het perron is daar aan de kant waar ik me bevond. Nog voor de metro tot stilstand was gekomen, perste ik me achter de Fransen vandaan en begon aan de deuren te trekken. Ga open, verdomme, ga open. Eruit. Rennen. Op de automatische piloot draafde ik het perron af, naar de roltrappen, zonder om te kijken. Om me heen stormden anderen naar buiten. Twee huilende meisjes, struikelend aan de hand van hun vriendjes. Een man zeulend met een zware tas. Ik rende met twee treden tegelijk de trappen op. De controleurs keken naar ons met verbaasde niets-aan-de-hand-blikken. Jezus. Wist er dan niemand wat daar beneden loos was?
Pas buiten op straat stopte ik met rennen. Nergens een politieman te bekennen. Groepjes ontredderde mensen kwamen nog steeds uit de metro-ingangen gedruppeld. Ik stak de Wibautstraat over en ging de C1000 binnen. Boodschappen doen, ik moest toch eten? Terwijl ik afrekende hoorde ik op straat een sirene. Ambulance? Nee, politie. Het zou tijd worden.
Zodra ik thuis de deur achter me had dichtgeslagen begon het trillen. Niks diep blijven ademhalen, de angst tegemoet treden. Het ging helemaal vanzelf: opeens sprong de angst onstuitbaar uit mijn maag omhoog naar mijn keel. Iemand bellen nu. Snel m’n verhaal kwijt. Ik probeerde verschillende nummers maar niemand gaf thuis. Mijn wang begon te trekken, de paniek was nog maar net te bedwingen. Toen goddank bij de zoveelste poging eindelijk iemand opnam, barstte ik acuut in snikken uit.
De vreemde kalmte die ik in de metro ondanks alles had ervaren – alsof ik naar een enge film keek - was niet meer dan instinct geweest, een truc van de natuur om een mens die werkelijk in gevaar verkeert overeind te houden. Adrenaline die zorgt dat we vechten of vluchten. Voetbaloorlog in de metro: het was een bizarre reality check na een dag lang praten over ingebeelde gevaren.

Ajax verloor van Praag die avond. En de vliegangst? Daar ben ik helemaal van genezen.