De volgende dag zitten ze er weer, zo tegen half zes. Weer nét zo ver om de hoek dat de auto vanuit buurman’s huis niet te zien is. Ik weet dat zij het zijn, ook al is het leeslampje deze keer uit. Twee donkere mannen, niet meer dan schimmen. Condens rolt langs de ruiten. Ik loop voorbij.De dag daarop, half zes. Op weg naar de supermarkt zie ik ze al zitten en als ik terugkom zijn ze er nog steeds. Hebben ze samen gewerkt? Waar woont die ander? Het leeslampje is weer aan. Buurman zit te bellen in rap hindoestaans. De ander wacht. Hij kijkt uit het raam maar ziet me niet.
Wat later moet ik weer de deur uit. Buurman komt net de hoek om, sigaret in de hand. Klein en gedrongen, op scherp, een kwaaie stier. Zijn werkpak is hagelwit. In het bijna-donker naar zijn huis lopend geeft hij haast licht. We lopen elkaar tegemoet. Doorgaans groeten we, maar vandaag niet. Verbeten naar de grond kijkend passeert hij me, ogen onzichtbaar achter de klep van zijn pet. Zijn frustratie landt op de stoep bij mijn voeten, een dikke klodder spuug.
1 opmerking:
Goed geschreven verhalen. Ik heb net je verhaal 'vechten of vluchten' gelezen waarbij het vooral cynisch is hoe toeval werkt. Je gaat voor vliegangst met de metro en maakt juist daar een bedreigende situatie mee. Mooie sfeertekening ook.
Een reactie posten