
Wells, Engeland, zomer 2006.
Overal waar ik op deze reis kom, aarzel ik om mijn spullen achter te laten. Altijd hangt er wel een onheilspellend bordje met ‘Thieves operate in this area’, of iets van die strekking. Ook hier in Wells, een braaf Engels stadje dat zijn middeleeuwse ambities om uit te groeien tot metropool nooit heeft waargemaakt.
Het interieur van de beroemde kathedraal had ik bijna moeten missen. Dankzij drie lieve dames heb ik daarstraks toch binnen een kijkje kunnen nemen. Het ‘incident’ waarvan zij getuige waren, illustreert maar weer eens hoe doodsbenauwd dit land is sinds de terroristische aanslagen in Londen van een paar maanden geleden.
Mijn fiets had ik bij aankomst tegen de muur van de kathedraal geparkeerd, alle bagage er nog op. Ik kon immers moeilijk al slepend met fietstassen mijn toeristische rondgang door het heiligdom doen. Maar toen ik opkeek en weer zo’n onvermijdelijk bordje zag, aarzelde ik toch weer. Was het wel veilig? De ‘thieves’ konden mijn nieuwe regenbroek wel jatten, of erger, mijn zadel.
Op dat moment zag ik de dames; ze kwamen al pratend in de richting van het portaal waarin ik stond. Alle drie droegen een degelijke, zomerse bloemetjesjurk. Hun haar zat in stevig gelakte grijze krullen op hun hoofden. Ze bewogen zich doelgericht voort alsof ze hier thuishoorden. Ik besloot deze lokale experts om raad te vragen. Dames, wat denkt u? Kan ik mijn fiets met bagage hier laten staan terwijl ik de kathedraal bezichtig?
‘O nee, nooit doen!’ Hun reactie was ronduit geestdriftig. Ze waren ook niet van hier, mind you, maar van een bezoekend koor, dus de situatie hier kenden ze ook niet precies, maar wel dat alles wat je onbeheerd achterliet onherroepelijk gestolen werd. Vreselijk, maar waar. Bij een van hen was onlangs nog een handtas uit de auto verdwenen. Maar ze wilden best even op mijn fiets passen, dan kon ik in de kathedraal gaan vragen waar de stalling was.
Het interieur van de beroemde kathedraal had ik bijna moeten missen. Dankzij drie lieve dames heb ik daarstraks toch binnen een kijkje kunnen nemen. Het ‘incident’ waarvan zij getuige waren, illustreert maar weer eens hoe doodsbenauwd dit land is sinds de terroristische aanslagen in Londen van een paar maanden geleden.
Mijn fiets had ik bij aankomst tegen de muur van de kathedraal geparkeerd, alle bagage er nog op. Ik kon immers moeilijk al slepend met fietstassen mijn toeristische rondgang door het heiligdom doen. Maar toen ik opkeek en weer zo’n onvermijdelijk bordje zag, aarzelde ik toch weer. Was het wel veilig? De ‘thieves’ konden mijn nieuwe regenbroek wel jatten, of erger, mijn zadel.
Op dat moment zag ik de dames; ze kwamen al pratend in de richting van het portaal waarin ik stond. Alle drie droegen een degelijke, zomerse bloemetjesjurk. Hun haar zat in stevig gelakte grijze krullen op hun hoofden. Ze bewogen zich doelgericht voort alsof ze hier thuishoorden. Ik besloot deze lokale experts om raad te vragen. Dames, wat denkt u? Kan ik mijn fiets met bagage hier laten staan terwijl ik de kathedraal bezichtig?
‘O nee, nooit doen!’ Hun reactie was ronduit geestdriftig. Ze waren ook niet van hier, mind you, maar van een bezoekend koor, dus de situatie hier kenden ze ook niet precies, maar wel dat alles wat je onbeheerd achterliet onherroepelijk gestolen werd. Vreselijk, maar waar. Bij een van hen was onlangs nog een handtas uit de auto verdwenen. Maar ze wilden best even op mijn fiets passen, dan kon ik in de kathedraal gaan vragen waar de stalling was.
De eerste guide die ik binnen tegenkwam – een strak in het pak zittende oudere heer – keurde me amper een blik waardig. Kennelijk beviel mijn aanblik – fietsbroek, blote benen en wilde haardos – hem niet. ‘Zoiets hebben wij niet. Ik kan u niet helpen.’ Hij zei het verbeten, alsof ik hem persoonlijk gegriefd had. Hij wendde zich al af, maar ik bleef hem volgen, ontevreden met zijn antwoord. Toen hij merkte dat ik niet vanzelf verdween, schuifelde hij naar een vrouwelijke collega, nauwelijks minder bejaard, en legde haar mijn probleem voor. Tot mijn verbazing kwam ze geagiteerd op me af en riep: ‘Geen sprake van! Die fiets mag zelfs niet tegen de muur leunen.’ O jee, ik was dus al in overtreding. Ik liep maar gauw weer naar buiten, waar mijn drie musketiers trouw op me stonden te wachten. De vrouwelijke guide kwam me als een terriër achterna. ‘Dit kán dus niet,’ riep ze zodra ze mijn fiets tegen haar kostbare kathedraal zag staan. De dames keken verbouwereerd.
‘Erg jammer, hoor,’ zei ik, mijn teleurstelling uitvergrotend, ‘dat een fietser hier nergens terecht kan. En ik kom nog wel helemaal uit Nederland.’
De dames schudden meelevend hun grijze hoofden, maar de guide was niet te vermurwen.
‘Bij jullie is het anders allemaal begonnen,’ sneerde ze.
‘Is wat begonnen?’informeerde ik, want ik had geen idee wat ze bedoelde.
‘Nou, dat met die…’
Ik veronderstelde dat we het nog steeds hadden over de gevaren van diefstal, dus ik hielp haar met: ‘U bedoelt drugsverslaafden?’ In de omgeving had ik inderdaad wat vage types zien rondscharrelen; alcoholisten waarschijnlijk. Die behoren in iedere Britse stad, hoe bescheiden ook, tot het straatmeubilair.
‘Nee! Die… die…’ Het duurde even voor ze het woord gevonden had. ‘Die terroristen.’ Ze spoog het uit.
Nu was ik degene die verbouwereerd keek. Bij ons begonnen? Het terrorisme? Had ik iets gemist?
‘Ik begrijp eerlijk gezegd niet wat u bedoelt,’ begon ik.
‘Bij jullie was die eerste aanslag op een trein.’
Ik dacht: aanslag? trein? Nu had ik weliswaar al anderhalve week geen krant gelezen, dus misschien was er in die periode iets voorgevallen dat ik had gemist, maar dan nog begreep ik haar niet. Het moslimterrorisme was toch al jaren terug begonnen? Ik zei: ‘Ik begrijp absoluut niet waar u het over hebt. Legt u alstublieft uit wat u bedoelt.’
‘Ach, het zal wel vóór jouw tijd geweest zijn. Dat ze bij jullie die trein hebben opgeblazen. Ik weet het niet meer precies.’
Bedoelde ze de treinkapingen van de jaren zeventig? De Molukkers? Ze kletst maar wat, realiseerde ik me opeens. Ze roept dingen als een kip zonder kop en beledigt daarbij ook nog eventjes mijn land. Met het fel oplaaiend vuur van patriottisme – dat in mij doorgaans niet meer dan een zwak waakvlammetje is – zei ik dreigend: ‘Ik wil nu toch echt graag dat u uitlegt waar u het over hebt. Ik begin me behoorlijk beledigd te voelen.’ De koordames, die in een kringetje om ons heen stonden, keken verschrikt. O dear. Nu is de Hollandse dame boos.
De guide staarde me met grote ogen aan. Ik staarde uitdagend terug. Het begon kennelijk tot haar door te dringen dat ze zich in de nesten had gewerkt, want haar stem klonk maar half overtuigd toen ze ten slotte riep: ‘O, iets met Baader Meinhoff.’
Ha. Nu hing ze.
‘Mevrouw, die opereerden in Duitsland. Bovendien had dat niets, maar dan ook helemaal niets met het huidige moslimterrorisme van doen.’ Ik vond dat ik nog heel beheerst klonk. De dames knikten weer geestdriftig en maakten instemmende geluiden. De guide keek me met toegeknepen lippen aan, kennelijk met stomheid geslagen. Met genoegen zag ik dat haar bleke Engelse wangen opeens een gezonde blos vertoonden.
‘Weet je wat, dear,’ richtte de kleinste en rondste koordame zich tot mij, ‘wij zijn hier nog de hele dag en hoeven pas om half vijf te zingen. Het is heerlijk weer. Ik ga op dat bankje daar zitten, lekker in het zonnetje. Als jij je fiets daar nou naast zet, dan zal ík er graag op passen.’
Ik lachte haar dankbaar toe. Dat was nog eens aardig. De twee andere dames keken opgelucht. Zij wilden ook wel helpen oppassen.
‘Ga maar rustig alles bekijken, neem de tijd.’
‘Ik zing trouwens ook,’ deelde ik mee, om de band tussen ons nog wat aan te halen.
‘Dear, wat leuk. Ben je sopraan? Mezzo? Alt?’
We bewogen al babbelend in de richting van het bankje in de zon.
Nog één keer keek ik over mijn schouder. De guide was nergens meer te bekennen. Stilletjes afgedropen, als een dief in de nacht.
‘Erg jammer, hoor,’ zei ik, mijn teleurstelling uitvergrotend, ‘dat een fietser hier nergens terecht kan. En ik kom nog wel helemaal uit Nederland.’
De dames schudden meelevend hun grijze hoofden, maar de guide was niet te vermurwen.
‘Bij jullie is het anders allemaal begonnen,’ sneerde ze.
‘Is wat begonnen?’informeerde ik, want ik had geen idee wat ze bedoelde.
‘Nou, dat met die…’
Ik veronderstelde dat we het nog steeds hadden over de gevaren van diefstal, dus ik hielp haar met: ‘U bedoelt drugsverslaafden?’ In de omgeving had ik inderdaad wat vage types zien rondscharrelen; alcoholisten waarschijnlijk. Die behoren in iedere Britse stad, hoe bescheiden ook, tot het straatmeubilair.
‘Nee! Die… die…’ Het duurde even voor ze het woord gevonden had. ‘Die terroristen.’ Ze spoog het uit.
Nu was ik degene die verbouwereerd keek. Bij ons begonnen? Het terrorisme? Had ik iets gemist?
‘Ik begrijp eerlijk gezegd niet wat u bedoelt,’ begon ik.
‘Bij jullie was die eerste aanslag op een trein.’
Ik dacht: aanslag? trein? Nu had ik weliswaar al anderhalve week geen krant gelezen, dus misschien was er in die periode iets voorgevallen dat ik had gemist, maar dan nog begreep ik haar niet. Het moslimterrorisme was toch al jaren terug begonnen? Ik zei: ‘Ik begrijp absoluut niet waar u het over hebt. Legt u alstublieft uit wat u bedoelt.’
‘Ach, het zal wel vóór jouw tijd geweest zijn. Dat ze bij jullie die trein hebben opgeblazen. Ik weet het niet meer precies.’
Bedoelde ze de treinkapingen van de jaren zeventig? De Molukkers? Ze kletst maar wat, realiseerde ik me opeens. Ze roept dingen als een kip zonder kop en beledigt daarbij ook nog eventjes mijn land. Met het fel oplaaiend vuur van patriottisme – dat in mij doorgaans niet meer dan een zwak waakvlammetje is – zei ik dreigend: ‘Ik wil nu toch echt graag dat u uitlegt waar u het over hebt. Ik begin me behoorlijk beledigd te voelen.’ De koordames, die in een kringetje om ons heen stonden, keken verschrikt. O dear. Nu is de Hollandse dame boos.
De guide staarde me met grote ogen aan. Ik staarde uitdagend terug. Het begon kennelijk tot haar door te dringen dat ze zich in de nesten had gewerkt, want haar stem klonk maar half overtuigd toen ze ten slotte riep: ‘O, iets met Baader Meinhoff.’
Ha. Nu hing ze.
‘Mevrouw, die opereerden in Duitsland. Bovendien had dat niets, maar dan ook helemaal niets met het huidige moslimterrorisme van doen.’ Ik vond dat ik nog heel beheerst klonk. De dames knikten weer geestdriftig en maakten instemmende geluiden. De guide keek me met toegeknepen lippen aan, kennelijk met stomheid geslagen. Met genoegen zag ik dat haar bleke Engelse wangen opeens een gezonde blos vertoonden.
‘Weet je wat, dear,’ richtte de kleinste en rondste koordame zich tot mij, ‘wij zijn hier nog de hele dag en hoeven pas om half vijf te zingen. Het is heerlijk weer. Ik ga op dat bankje daar zitten, lekker in het zonnetje. Als jij je fiets daar nou naast zet, dan zal ík er graag op passen.’
Ik lachte haar dankbaar toe. Dat was nog eens aardig. De twee andere dames keken opgelucht. Zij wilden ook wel helpen oppassen.
‘Ga maar rustig alles bekijken, neem de tijd.’
‘Ik zing trouwens ook,’ deelde ik mee, om de band tussen ons nog wat aan te halen.
‘Dear, wat leuk. Ben je sopraan? Mezzo? Alt?’
We bewogen al babbelend in de richting van het bankje in de zon.
Nog één keer keek ik over mijn schouder. De guide was nergens meer te bekennen. Stilletjes afgedropen, als een dief in de nacht.