Een paar lange seconden verroerde de zwaan zich niet. Was hij dood? Gewond? Zou hij nog één keer een schitterend, onaards gezang laten horen, zoals zwanen in balletten en sprookjes plegen te doen, en dan het loodje leggen? Nee, gelukkig, hij bewoog nog. Het dier krabbelde wankelend overeind, maar kwam niet van zijn plek. Nog versuft van de klap zat hij voor zich uit te staren. Hij leek zich af te vragen welke godenhand zijn lome vlucht zo abrupt had afgestopt en hem hardhandig uit de lucht geschept.
Geen wonder dat zwanen zo veelvuldig in de mythologie figureren. Het zijn vreemde vogels eigenlijk. Hun verschijning is sprookjesachtig met dat spierwitte verenpak, die sierlijke, langgerekte hals. Hun achter een zwart masker schuilgaande kraalogen zijn ongrijpbaar en afstandelijk. Als er dan plotseling zo’n mythisch beest voor je neus uit de lucht valt, ben je al gauw geneigd om aan die gebeurtenis een bovenaardse lading toe te kennen.

De betovering dreigde in drama te ontaarden toen vanaf de Ceintuurbaan een tram denderend de brug op spoorde. De zwaan stond nog altijd te suffen tussen de rails. Er moest snel iets gebeuren, of het dier zou zijn botsing met de bovenleiding alsnog met de dood bekopen.
En toen opeens was daar die man. Een grote, uit de kluiten gewassen kerel met een ruige, kale kop en een brede stierennek. Een soort moderne Zeus. Hij was de enige op die hele brug die in beweging kwam. Wapperend met zijn kolenschoppen van handen liep hij naar de zwaan toe om hem tot bewegen te manen, de weg af, naar de brugleuning. Het dier begon traag te waggelen, maar niet naar de kant. Het koerste recht op de tram af. De man zag het en aarzelde geen moment. Hij boog voorover, armen gespreid, omhelsde de zwaan stevig maar toch ook met een zekere tederheid en tilde hem voorzichtig op. Het beest zag er reusachtig uit in Zeus’ armen en je kon aan de opzwellende aderen in ’s mans hals zien dat het gewicht ervan hem tegenviel. De kop van de zwaan torende boven het kale hoofd van zijn redder uit en deinde zachtjes mee op zijn bewegingen. De oranje poten staken potsierlijk uit het donzen onderlijf. Het dier sputterde niet tegen. Het was of het vanaf deze hoogte voor het eerst sinds het was neergestort weer een beetje overzicht kreeg, ons allemaal met majesteitelijke kalmte gadesloeg. De man verstevigde zijn greep nog eens, zoals je een kleuter op je arm herpakt, liep met zijn vracht naar de bakstenen reling en wierp hem er met een zwaai overheen.
Applaus hing in de lucht, al was er niemand die klapte. Langzaam zette het verkeer zich weer in beweging. De man was al verdwenen. Van waar ik stond had ik niet kunnen zien hoe het dier was geland. Pas toen ik even later vanaf de andere kant van de rivier over het water keek zag ik de zwaan weer. Ongedeerd dobberde hij daar, in gezelschap van een soortgenoot. Het was ze op een vreemde manier aan te zien dat ze nog behoorlijk waren aangeslagen. Het valt moeilijk uit te leggen. Hoe ziet een zwaan eruit die zojuist door Zeus is aangeraakt? Ik heb er maar één woord voor: witjes. Heel witjes.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten